Ik kan de hele dag geen verzen vreten
en om mij heen eet niemand een gedicht.
Ik krijg dan last van jeukerige neten,
de hongerklop en reumateuze jicht.
Geen hond die van mijn jambentrek wil weten,
men plooit scabreus een comateus gezicht.
Dit voedsel van verdwaalde emobeten
is voor het vederlichte zwaargewicht.
Maar 's nachts wil ik mij met de goden meten,
dan stroomt de scrabbledans door elk gewricht.
En eer dat ik weer kruip voor de asceten
voer ik een vers aan 't nieuwe ochtendlicht.