woensdag 27 december 2017

donderdag 18 mei 2017

O Ede

Wat heb je fraaie bossen
en een vurig paarse hei.
De burgers in de straten
roepen almaar van joechei.
En kijk ze daar eens hossen,
zeer diepzinnig en zo blij.
Geen ziel voelt zich verlaten
want geluk is steeds nabij!

 Je kunt ook heel gelukkig zijn
 in Appelscha of Werkendam,
 in Niemandsdorp of IJsselstein
 of in huize Weltevreden.
 Maar nergens ben je zo gelukkig,
 zo gelukkig als in Ede!

O poort van de Valouwe,
O schoonste heerlijkheid.
Het is er altijd vrede
en je raakt er nooit iets kwijt.
Op dit geluk kun je vertrouwen
en ze hebben alle tijd
in de dorpste aller steden.
Het is gemeten, dus een feit.

 Je kunt ook heel gelukkig zijn
 in 't kloppend hart van Rotterdam,
 in Plopsaland of Bommelstein
 of in een ver verleden.
 Maar nergens ben je zo gelukkig,
 zo gelukkig als in Ede!

Depressies zijn er niet
want daarvoor is het veel te fijn.
Daar zijn die heideplantjes voor,
ook raadzaam voor de lijn.
O Ede, wat een zalig lied
met een dot van een refrein.
Dat kan alleen maar door
een Edenaar geschreven zijn.

 ... die nergens zo gelukkig is
 als in het heerlijk heden,
 want niemand is gelukkiger
 dan een inwoner van Ede!

(c) Arjan Keene
Op de gelukzalige dag 18 mei 2017

maandag 27 maart 2017

Bloedlichamen

Ik wacht op een nieuw hart. Het mijne,
ziet u, hangt ondersteboven in zijn kas,
is bovendien vertakt met stroperige aders
waarin de liefde maar met moeite stroomt.

Mijn nieuwe hart laat mij weer dansen,
naakt onder een paraplu van zilverrode
vlindervleugels stijg ik op naar onze zon
in een cocon van bindweefsel en toverdraad.

Dan zie ik jou. Daar uit de verte kom jij aan,
nog even en wij zullen eeuwig samengaan.
Maar als een schim zweef jij dwars door mij heen.

Ik schrik op. De ruimte landt in neonlicht,
er lopen witte jassen in een lange gang.
Een stem zegt dat ik plaats mag nemen.

woensdag 22 maart 2017

Psalm


Er woonde toen geen god in mij,
niet in mijn hart, niet aan mijn zij,
ik zocht, maar zonder te verwachten.

Ik keek diep in de duisternis,
waar zelfs het zwart niet zichtbaar is,
gebruikte alles wat maar kon verzachten.

Ik vroeg wat ik dan wel moest doen,
er kwam alleen geen antwoord toen,
waar was u toch met al uw machten?

De zoon, het land, het was beloofd,
maar alles was van mij geroofd,
en ik begon de goden te verachten.

Waarom is er die haat in mij,
waarom is er geen liefde bij?
Ik werd bereid om iedereen te slachten.

Als oog om oog en tand om tand
sloeg ik een spijker door zijn hand
en zag hoe de soldaten erbij lachten.

Nu kniel ik diep en heb berouw,
ik zag de wereld die u wou,
want na mijn daden las ik uw gedachten.