Als niet uit een moederschoot
dan uit de oerklank van de taal?
Als niet uit eiwit en enzymen
dan uit koolstof en grafiet,
spijkers, bloed, papyrus?
Als niet uit ego of venijn,
dan uit liefde en verdriet,
prehistorische karaktermoord,
onhandige communicatie,
de aanzet tot een eerste woord?
Als niet uit een vroeg gedicht,
dan uit woorden die zich bewegen
zo ongeveer van mij naar jou
als uit de eerste man en vrouw?
Ik stamel, schokkerig, bewogen:
“Mwoeh, grabah, kunguh!”
En jij antwoordt:
“Ik ook van jou.”