zondag 4 januari 2009

Dit huis

I

Dit huis, het staat hier al zo lang
als herinnering zich strekt,
van altijd eenzaam, altijd bang,
tot bindingrichtend, herkende plek.

Steeds heeft het weer klaargestaan,
met muren die tegen je praten,
van altijd komen, altijd gaan,
tot uiteindelijk verlaten.

Pleisterplaats voor melancholie,
traag verlangen, als olie
kruipt het langs de ramen.

Mengt zich niet met tranen,
maar met het steengruis,
eeuwig als dit huis.

II

Er is veel dat zich lezen laat
in dit huis, tussen de regels
van elke kamer die je omslaat
spreekt een verhaal je tegen,

praat de vloer met het plafond,
als stukgelezen bladzijden
liggen de dagen op de grond,
bladwijzers van oude tijden.

Waar muren en deuren samen
komen zijn ze nog tastbaar:
de afdrukken van de jaren.

Dit huis, wij sluiten haar ramen,
waarin nog zichtbaar
wie we zijn, wie we waren.

III

Dit is een huis zonder geluid.
Er slaan geen deuren dicht,
niemand loopt er op de trappen,
geen beweging gaat hier in of uit.

Dit huis is als een polaroid
van een onbekend gezicht;
het heeft geen eigenschappen,
wordt bewaard in celluloid.

Er ligt een dode muis
uitgegeten op het fornuis.
Niets dat hier nog leeft,
geen teken, geen gebaar.

Aan de muren kleeft
ruis, onhoorbaar.

IV

In dit huis mag geen stof naar binnen kruipen,
geen geluid, geen trilling door een kier;
een vleugelslag in een vlindertuin kan hier
de oorzaak zijn van klapperende luiken.

Niets wordt er bewogen
totdat de ruimte op zijn plaats staat,
het licht wordt ingetogen
tot ragfijn draad van dageraad.

Tenslotte krijgt het dan een huid van staal,
beweegt zich traag, voegt zich in de
karavaan van onderaardse sporen.

Dit huis moet sluiten in de taal;
met de schreeuw van een vlinder
nog galmend in je oren.